Auteur: Frederik van Eeden
Titel: De Kleine Johannes
Plaats van uitgave: Amsterdam
Eerste uitgave: 1987
Uitgeverij: Querido’s Uitgeverij

Inhoud:

De kleine Johannes van Frederik van Eeden gaat over een jongetje genaamd Johannes. Johannes woont in een huis aan de rand van een bos en vlak bij de duinen. Achter in de grote tuin was een vijvertje, waar hij heel graag zat. Hij ging samen met zijn hond Presto vaak naar dat plekje. Op een dag besloot hij om met een klein roeibootje het vijvertje op te varen. Als hij midden op het vijvertje zit komt er een blauw mannetje aanvliegen. Het blauwe mannetje noemt zichzelf windekind.

Windekind maakt Johannes net zo klein als hijzelf en ze gaan eropuit om door het bos heen te lopen. Johannes praat met allemaal verschillende soorten dieren en zelfs met de elfenkoning, van wie hij een gouden sleuteltje krijgt die hij begraaft bij een roos. Aan het eind van de dag maakt windekind hem weer groot en gaat Johannes weer terug naar huis, maar hij mist windekind heel erg.

Op een dag kijkt Johannes uit  het raam en komt er een duif aanvliegen. De duif maakt Johannes weer klein en laat hem vliegen. Ze vliegen naar windekind.  Johannes blijft een hele tijd bij windekind en windekind laat Johannes alles zien. Ook verteld windekind Johannes sprookjes en legendes die de dieren onder elkaar vertellen. Op een keer vraagt Johannes aan windekind of hij een keer een kabouter mag spreken, dus gaan windekind en Johannes naar de oudste en wijste kabouter genaamd Wistik.

Wistik verteld Johannes over een boekje waarin staat waarom alles is zoals het is. Windekind zegt tegen Johannes dat hij het moet vergeten en er al helemaal niet naar moet gaan zoeken. Maar het boekje blijft door zijn hoofd heen spoken. Hij gaat dan ook op een nacht naar Wistik om te vragen hoe hij het boekje moet vinden. Wistik verteld hem een spreuk: ‘Mensen hebben het gouden kistje, elfen hebben de gouden sleutel, elfenvijand vindt het niet, mensenvriend slechts opent het. Lentenacht is de rechte tijd, en roodborstje weet de weg.’

Omdat Johannes windekind niet meer liefheeft maar met zijn gedachten bij het boekje zit, wordt hij weer groot en kan hij niet meer in het bos wonen. Hij loopt en loopt en vind een huisje. Hij vraagt aan de man en vrouw die daar wonen of hij daar mag blijven, want hij wil niet meer naar huis, en hij blijft daar.

Op een dag zit hij bij een stukje bos en ziet hij een meisje met een roodborstje. Ze heet Robinetta en Johannes wordt verliefd op haar. Hij verteld haar over het boekje en Robinetta verteld het aan haar ouders. De ouders nodigen hem uit bij hen thuis omdat ze denken dat de bijbel het boekje is waarnaar hij zoekt. Als Johannes verteld dat dat hem niet is, wordt hij uitgelachen en het huis uit gezet.

Hij loopt weer door het bos om windekind te vinden als hij een man tegenkomt. De man heet dokter Pluizer. Pluizer neemt hem mee naar de stad en laat hem de stad zien. Een goede vriend van Pluizer is de Dood. Pluizer, Dood en Johannes lopen elke avond door de stad en overdag werkt Johannes samen met dokter Cijfer die ook uitzoekt waarom alles is zoals het is, alleen gebruikt hij wetenschap.

Johannes heeft erg veel heimwee en op een dag nemen Pluizer en Cijfer hem mee naar huis. Als hij thuis komt ziet hij zijn vader die bijna sterft. Als hij gestorven is gaat Cijfer weg en probeert Pluizer zijn vader open te snijden om te kijken wat de oorzaak was. Johannes vecht met Pluizer want hij wil niet dat zijn vader wordt opengesneden. Omdat Johannes terugvecht verdwijnt Pluizer en is hij in de kamer samen met de Dood.

Toen ook de Dood weg was zag Johannes buiten een dwaallichtje. Hij volgde het dwaallichtje en ze kwamen uit in de duinen. Daar zag hij in een bootje windekind samen met de Dood. Aan de kant van de stad zag hij een soort man. Hij moest kiezen of met windekind mee of mee met de man. Hij koos voor de man.

Compositie en tijdsverloop:
Het verhaal is overwegend chronologisch verteld. Soms wordt de chronologie doorbroken, bijvoorbeeld wanneer Johannes terugdenkt aan eerdere ervaringen en ontmoetingen. De vertelde tijd is ruim twee jaar, hetgeen blijkt uit de scène bij het sterfbed van Johannes vader. Er worden soms sprongen in de tijd gemaakt.

Ruimte:

In De kleine Johannes is een duidelijke tegenstelling van ruimten: de natuur staat tegenover de stad. Johannes' ouderlijk huis bevindt zich in een bos- en duinrijke omgeving, dicht bij de zee. Het is een oud huis met een grote tuin. Voor Johannes is het een hele wereld. De tochten met Windekind vinden in de buurt plaats, in een microkosmische natuur. Bij Pluizer en dokter Cijfer in de grote, drukke, stinkende stad voelt Johannes zich duidelijk niet gelukkig.
Johannes ervaart de stad als een smeltkroes van ziekte, armoede en ellende, waar de mens, die zich immers van de natuur heeft afgekeerd, nooit het geluk zal kunnen vinden. In de slotscène aan het strand laat Johannes Windekind (de natuur, de schoonheid) gaan en kiest hij ervoor aan de hand van de "mens" terug te gaan naar de sombere stad, waar hij de racht van zijn liefde voor de mensen in dienst zal kunnen stellen van de gemeenschap om zo zin te geven aan zijn bestaan.

De wijze van vertellen:

Er is een alwetende auctoriale verteller, die zich meteen al in de eerste zin van het verhaal presenteert: "Ik zal u iets van de kleine Johannes vertellen. Het heeft veel van een sprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zo gebeurd. " Ook in het verloop van het verhaal blijft de verteller zich rechtstreeks tot de lezer richten. De verteller weet meer dan Johannes; hij weet zelfs wat kachel zeggen en denken (begin hoofdstuk IV).

Thema:

Hoe de geestelijke ontwikkeling van een kind naar volwassenheid op symbolische wijze getekend wordt. Het kind wordt voortdurend beziggehouden door vragen (over zin van het leven, geluk/verdriet, leven/dood, en het waarom van alles). Het antwoord hierop leidt tot de essentie van het leven maar ook de dood. Uiteindelijk wil hij niet meer zoeken maar gaat een leven leiden in dienst van de mensheid.

Personages:

De hoofdpersoon Johannes is een gevoelig en fantasierijk kind, dat een grote liefde heeft voor alles wat leeft. Hij is een zoeker en vrager. Tijdens zijn groei van kind tot jonge volwassene ontmoet hij achtereenvolgens Windekind, Wistik, Robinetta, Pluizer, de Dood, dokter Cijfer en de niet met name genoemde menselijke gestalte. Elk van deze allegorische bijfiguren oefent -tijdelijk of blijvend -een belangrijke invloed uit op de ontwikkeling van Johannes.
Windekind, de "Zonnezoon", een gevoelig elfachtig wezen, wijdt Johannes in in de wonderen van de natuur, maar vervreemdt Johannes ook van de mensen, die hij laat zien als lompe, domme, heerszuchtige en onverdraagzame wezens. Wistik is een onaangename, babbelzieke kabouter, die net zomin als Johannes de antwoorden op de vele vragen over leven, geluk en dood kent. Hij zet de naar waarheid zoekende Johannes op het verkeerde spoor door hem te laten zoeken naar het "ware boekje: een tot mislukken gedoemde onderneming. Wistik verjaagt Windekind uit Johannes' leven en is tegelijkertijd de wegbereider voor de cynische onderzoeker Pluizer . Even lijkt Windekind te herleven in de lieflijke Robinetta, maar Johannes' speurtocht naar het wezen der dingen en zijn ideeën over God en de bijbel zorgen voor een vroegtijdig einde van de relatie.
Pluizer en zijn leerling dokter Cijfer zijn beiden personificaties van de materialistische wetenschap. Pluizer ontkent het bestaan van alles wat bovenzinnelijk is, heeft minachting voor gevoelens en ziet het leven als een zinloze onderneming die slechts voert naar een
onverbiddelijke dood. Pluizer benadrukt Johannes' mens-zijn: Johannes hoeft zich geen illusies te maken omtrent de zin van zijn bestaan en zijn uiteindelijke lot. Dokter Cijfer is
pas tevreden als hij alles wat hij onderzoekt kan meten en in getallen kan uitdrukken. De hoogste waarde van zijn onderzoek is dat het een getal oplevert. Pluizer brengt Johannes ook in contact met Hein, de Dood: Aanvankelijk vervult de Dood Johannes slechts met angst;
maar na de dood van zijn vader wil hij juist dat Hein hem mee neemt, want alleen de Dood kan hem bij Windekind terugbrengen en hem het boekje doen vinden. Uiteindelijk neemt Johannes de woorden van de Dood ter harte: hij wil een goed mens worden door de mensen lief te hebben. Deze taak wil hij uitvoeren aan de hand van de menselijke gestalte die over de golven naar hem toeloopt, de Geleider, zoals hij in de vervolgdelen genoemd wordt. Hij is hier een goddelijk wezen (God, Christus?) in zijn meest zuivere vorm, ontdaan van de narrenkleren die de mensen hem hebben omgehangen.

Titel:

De titel heeft betrekking op de voornaamste persoon uit het boek Johannes. Ook kan de titel slaan op het Johannes evangelie, omdat beide hetzelfde doel hebben, namelijk een betere wereld proberen te zoeken. Het "kleine" van Johannes zou kunnen zijn omdat Johannes een klein kereltje is, of omdat hij klein wordt gemaakt door Windekind.

Motto:

Het boek heeft geen motto.

Keuzeopdracht: